Een nieuwe taal
Jelte Nieuwenhuis | 4 mei 2017We moesten een nieuwe taal vinden. Of nou ja, Lieke moest een nieuwe taal vinden en ik zou haar helpen zoeken.
We moesten een nieuwe taal vinden. Of nou ja, Lieke moest een nieuwe taal vinden en ik zou haar helpen zoeken.
‘Hoe zullen we dit gesprek eens gaan voeren?’ We zijn met z’n drieën. Iedereen weet dat je met zijn drieën geen gesprek kunt voeren. Elk van ons wacht tot de ander iets zegt. Een beetje zoals je op een druk perron eerst naar links, dan naar rechts, dan weer naar links, dan weer naar rechts uitwijkt om vervolgens alsnog tegen iemand op te botsen.
Ik dacht in die twee krankzinnige weken in juli vaak terug aan de woorden die mijn vader mij in pak hem beet 1992 toevertrouwde via een Sinterklaasgedicht: hard met hart.
Mensen complimenteren mij vaak met mijn enthousiasme. Vrienden, collega’s, schrijvers. Ik krimp dan altijd een beetje ineen. Onder het compliment hoor ik de boodschap: je bent niet kritisch genoeg. Je bent een blije eikel.
We moesten een nieuwe taal vinden. Of nou ja, Lieke moest een nieuwe taal vinden en ik zou haar helpen zoeken.
‘Ze zijn allemaal boos op mij.’ Ik trok een overdreven pruilmondje, als om aan te geven dat ik acteerde, maar ondertussen prikten er tranen. Ik weet niet meer precies wat Ellen Deckwitz – we waren samen uit lunchen – toen deed, maar het moet iets moederlijks zijn geweest, want dat doet ze graag als ik me kwetsbaar opstel.
We zijn er al jaren naar op zoek. Amechtig, vaak. Dat voelt dan een beetje pervers, een beetje fout. Alsof je op safari bent, speurend naar een bedreigde diersoort.
‘De ochtend en de middag zijn voor de Geest, de avond en de nacht voor het Lichaam.’ Mijn grote liefde Tynke en ik fietsten in de richting van het Utrechtse Wilhelminapark.
Geen enkele literaire redacteur zal openlijk toegeven dat hij een tyfushekel aan marketing heeft. In een tijd waarin het belang van marketing evident is, graaf je daarmee praktisch je eigen graf. En toch durf ik te stellen dat een groot deel van de Nederlandse redacteuren een tyfushekel aan marketing heeft.
‘Wie zijn die mensen?’ verzuchtte een collega vertwijfeld tijdens de woensdagmiddagborrel in het tuinhuis van Atlas Contact. ‘Wat maakt dat wereldwijd miljoenen mensen stemmen op populisten? Wat hebben ze nodig dat ze van andere politici niet krijgen? Ik ken niemand die op Trump zou hebben gestemd. Ik ken niemand die Wilders steunt.’
Toen ik meer dan tien jaar geleden begon aan mijn loopbaan als redacteur, stelde ik me de literaire wereld voor als één grote familie. We willen toch allemaal hetzelfde? dacht ik: we hebben allemaal letteren gestudeerd, we houden allemaal hartstochtelijk van mooie boeken, dus stellen we alles in het werk om gezamenlijk mooie boeken naar buiten te brengen.
Bang is een groot woord. Maar je weet het niet. Het boekenvak krimpt – ieder jaar verdwijnen er stilletjes werknemers bij prominente uitgeverijen.
‘En natuurlijk bedank ik mijn uitgever, zonder wiens strenge redactie mijn boek nooit had kunnen worden wat het nu is.’ Het was een van de eerste boekpresentaties uit mijn loopbaan en het was een van de eerste keren dat mij de gevleugelde uitspraak strenge redactie ter oren kwam. Ik begreep dat ‘streng’ een ander woord was voor ‘goed’ en nam me voor een strenge redacteur te worden.
Kun je als redacteur of uitgever van een boekenuitgeverij deelnemen aan het publieke debat?
Het was alsof ik een paleis betrad. Bibberend volgde ik Tilly Hermans de marmeren trappen op, langs een stijlkamer vol rood pluche, langs ijverige bedienden. Ik was 22 en solliciteerde naar een stageplek bij Uitgeverij J.M. Meulenhoff. Het was mijn eerste kennismaking met de literaire wereld.